Een paar weken geleden bespraken we hoe de geschiedschrijving met enige regelmaat niet evenveel aandacht besteedt aan eenieder die in de oudheid leefde. Dit komt gedeeltelijk door de beperkingen die inherent zijn aan onze bronnen. Niet alleen behoorden de mensen die toentertijd konden schrijven vaak tot slechts bepaalde maatschappelijke groepen, maar het doet er ook toe voor wie en over wie zij konden kiezen om te schrijven binnen de grenzen van hun beroep en wereldbeeld. Daarnaast zijn er de wisselvalligheden van het lot wat betreft welke teksten per toeval werden bewaard en mettertijd herontdekt konden worden, alsmede wat betreft de teksten die gekopieerd bleven worden door de eeuwen heen.1 Vanwege dergelijke factoren is het bijvoorbeeld moeilijk om meer te weten te komen over de levenservaringen van de meeste vrouwen in veel plaatsen en perioden.2 Specifiek hun binnenwerelden zijn veelal niet bewaard gebleven in geschriften. Hoewel geleerden wel vooruitgang boeken op dit gebied voor diverse tijdperken en maatschappijen. Zoals in het monumentale Women of Babylon dat de assyrioloog Zainab Bahrani schreef.3 En er is één prominente vrouw uit de Anatolische oudheid die we best goed kunnen leren kennen. Een koningin wiens zorgzame houding geopenbaard wordt in zowel de publieke als de private documenten die haar betreffen: Puduḫepa van Hatti.
Puduḫepa kwam uit Lawazantiya in het zuidoosten van Anatolië, een gebied dat reeds lang bij het Koninkrijk van de Hethieten was getrokken toen zij er in de dertiende eeuw voor onze jaartelling werd geboren. En zij zou uiteindelijk de Hethietische prins Ḫattušili huwen.4 Dit nu was een man die ooit de Hethietische troon zou afpakken van de zoon van zijn broer Muwattalli II.5 En het is het leven van Puduḫepa dat we verrassend gedetailleerd in kaart kunnen brengen dankzij onze bronnen.6 Hoewel men altijd op diens hoede zou moeten zijn wanneer antieke bronnen ons een blik lijken te vergunnen op iemands persoonlijke leven. De vader en voorganger van Muwattalli, Muršili II, vermoedde bijvoorbeeld dat zijn vrouw Gassulawiya vermoord was door zijn stiefmoeder – helaas geen gekke gedachte voor een lid van de Hethietische koninklijke familie. Maar in de ons overgeleverde teksten lezen we dat deze stiefmoeder waarschijnlijk voor Gassulawiya’s overleven gebeden had toen deze ziek werd! Het kan natuurlijk zo zijn dat zulke gebeden louter deel waren van de plichten die de stiefmoeder geacht werd te vervullen aan het koninklijke hof en zodoende weinig zeggen over haar daadwerkelijke gevoelens jegens de vrouw van haar stiefzoon.7 Desalniettemin worden wij er zo aan herinnerd dat de op het oog persoonlijke daden van Puduḫepa in onze bronnen, inclusief haar gebeden en brieven, wellicht te maken hadden met haar verantwoordlijkheden als koningin of anderszins onbetrouwbaar zijn.8 Ondanks deze noodzakelijke slagen om de arm wat betreft de mate waarin we haar écht kunnen leren kennen, blijven de beschikbare bronnen voor deze vrouw uit de Anatolische oudheid toch bijzonder uniek en interessant.
Dit blog is ook beschikbaar in het Engels.
De erfgenamen van Muwattalli II
Toen de broer van Ḫattušili, de voornoemde Muwattalli II, heerste over het Koninkrijk van de Hethieten – dat de Hethieten zelf het Land van Hatti noemden – was het al enige tijd een rijk dat zich uitstrekte over grote stukken van Anatolië, oftewel het gebied dat het gros van de moderne staat van Türkiye uitmaakt, en delen van Syrië.9 Deze reusachtige omvang van het Hethietische domein was te danken aan het beleid van de grootvader van Muwatalli en Ḫattušili. De voormalige koning en – als één van mijn vorige blogs het bij het rechte eind had – toekomstige hoofdpersoon in een prestigieuze dramaserie, Šuppiluliuma I. Van Šuppiluliuma erfde het rijk ook een gespannen relatie met Egypte.10 Want beide koninkrijken begeerden gebieden in Syrië en de Levant en zodoende deelden ze een geschiedenis van oorlog, intriges en soms zelfs diplomatie. Deze Egyptische besognes werden gedeeltelijk afgehandeld door de Hethietische onderkoningen in Syrië, die ook afstamden van Šuppiluliuma maar steeds minder nauw verwant waren aan het koninklijk huis naarmate de tijd voortschreed.11 Al met al had, Urḫi-Tešub, de zoon van Muwatalli en diens aangewezen erfgenaam, een zware taak voor zich.
Wat we denken te weten over de wijze waarop Urḫi-Tešub zich van deze taak kweet, komt voor een belangrijk deel uit een bron die tegenwoordig de Apologie van Ḫattušili III wordt genoemd.12 Dit was een tekst die diens oom had geschreven om zijn toe-eigening van de troon te rechtvaardigen.13 Het bewind van Urḫi-Tešub tot dat punt wordt hier – zet je verraste gezicht op! – afgeschilderd als zijnde grotendeels afhankelijk van de hulp, het advies en de bijstand van Ḫattušili zelf. En toen de laatstgenoemde uiteindelijk aan de kant werd geschoven, was het alleen maar eerlijk dat hij de troon afpakte van zijn – eerlijk gezegd –nogal ondankbare neef, nietwaar?14 Maar ook zonder zulk sarcasme kunnen we vaststellen dat er een burgeroorlog volgde op de staatsgreep van Ḫattušili. Dus Urḫi-Tešub kan niet zo incompetent zijn geweest als hij door Ḫattušili wordt neergezet, noch was hij helemaal verstoken van bondgenoten. En de jongere man was klaarblijkelijk van waarde voor het Egyptische hof, waar hij zijn toevlucht zocht na ontsnapt te zijn aan diens oom en de diverse tijdverspillende baantjes die deze zijn neef na diens nederlaag had opgedrongen.15 Toch zou het Hethietische koningshuis nog lang achtervolgd worden door de herinnering aan Urḫi-Tešub.16 Maar voor het moment besteeg Ḫattušili de troon en Puduḫepa werd zijn koningin.
Het bewind van Ḫattušili III
Aangezien koningen uit de oudheid zich meestal niet voorzagen van een nummer, is het een moderne conventie dat Ḫattušili de derde Hethietische koning met die naam was.17 En hij had er reeds een vrij succesvolle carrière opzitten toen hij een staatsgreep op zijn cv. kon zetten. Een carrière die hij te danken zei te hebben aan de gunst van de godin Ištar.18 Toen zijn broer Muwattalli nog koning was, was het Ḫattušili’s taak geweest om een regio van het koninkrijk te besturen die het Hoge land werd genoemd.19 En het was op de terugreis hiernaartoe vanaf één van de slagvelden in Syrië waar de Hethieten de legers van farao Ramses II hadden bevochten, dat hij zijn vrouw Puduḫepa ontmoette. Zij was de dochter van een lokale priester en zelf een priesteres die zich gewijd had aan Ištar. Zijn eigen band met deze godin in aanmerking genomen, zou Ḫattušili hun liefdesverhaal later beschrijven als een (letterlijke!) match made in heaven.20 En toen Ḫattušili zich de troon van zijn neef toe-eigende, werd zij één van de machtigste relatieve buitenstaanders aan het Hethietische hof in de geschiedenis van dat koninkrijk.21
Zoals wel vaker het geval is met usurpatoren, was het bewind van Ḫattušili verre van stabiel. Dit kan ermee te maken hebben gehad dat hij als koning een dubbele taak had: zijn prille regime legitimeren en zijn koninkrijk in stand houden, in plaats van alleen dat laatste.22 En dit alles ondanks de vijanden die hij had gemaakt toen hij jonger was en nog kon vertrouwen op de bescherming van zijn koninklijke broer Muwattalli, die hem over het algemeen vrijwaarde van de meest ernstige consequenties.23 En zelfs toen Ḫattušili dit min of meer gelukt was, wachtte hem een nieuwe onderneming. Namelijk de macht veilig overdragen aan zijn zoon Tudḫaliya. Om deze monsterklus te klaren, moest Ḫattušili zich zien te verzekeren van een goede verhouding met zijn buren en dit dwong hem tot een nogal welwillende opstelling jegens Egypte. Dat dit überhaupt tot zijn mogelijkheden behoorde was op zich een klein wonder. Want Ḫattušili had hierbij van doen met dezelfde farao die zijn broer en hijzelf enkele jaren eerder bevochten hadden in de oorlog die leidde tot zijn ontmoeting en huwelijk met Puduḫepa.24 Gelukkig stond de koning er hierbij niet alleen voor. Zijn vrouw schreef zelf aan Ramses als zij vermoedde dat hij zijn overwicht over haar koninklijke echtgenoot misbruikte. En dit was slechts één van de vele manieren waarin Ḫattušili altijd op haar kon rekenen.
De person achter de professional
Dat Ḫattušili zo’n grootse en afwisselende carrière zou genieten – wat men verder ook moge denken van zijn morele instincten – was niet zeker toen hij geboren werd. Want hij worstelde met zijn gezondheid vanaf een jonge leeftijd en men denkt dat hij gedurende het grootste deel van zijn leven chronisch ziek is geweest.25 En het is dankzij deze ziekten, hoe morbide dat ook klinkt, dat we zicht krijgen op de persoonlijkheid van zijn vrouw. Want in Puduḫepa’s gebeden, zoals deze zijn opgeschreven, ontmoeten we een warme, zorgzame en loyale levenspartner:
Ḫattušili, uw dienaar, die [ziek is]. […] Indien [Ḫattušili vervloekt] is, en indien Ḫattušili, [mijn echtgenoot], als [gehaat] wordt gezien in de ogen van u, de goden; of indien één van de goden van boven of van onder hem iets kwalijk neemt; of indien iemand een offer heeft gebracht om kwaad af te roepen over Ḫattušili – neem deze kwade woorden dan niet ter harte, oh godin, mijn vrouwe! Laat het kwaad Ḫattušili – uw dienaar! – niet raken. […] En als u, Lelwanis, mijn vrouwe […] leven schenkt aan uw dienaar Ḫattušili en hem lange jaren, maanden en dagen toebedeelt, dan zal ik voor Lelwanis, mijn vrouwe, een zilveren standbeeld van Ḫattušili maken […].26
Zoals reeds aangestipt, kunnen sommige van deze verzoeken voor bovennatuurlijke bijstand terzijde worden geschoven als simpelweg iets wat een koningin – en zeker één met een eerdere carrière als priesteres! – geacht werd te doen. Maar de getailleerde beschrijvingen van Ḫattušili‘s kwalen waarvan zij hoopte dat deze verholpen konden worden, wijzen op een meer persoonlijke inslag. Neem bijvoorbeeld een ander document waarin wij haar gebeden lezen waarmee zij een ontsteking van de voeten hoopte weg te kunnen nemen.
Als die [ziekte] vurige-voeten van Zijne Majesteit snel voorbij gaat, zal ik voor Ningal [tien] olieflacons van goud en ingezet met lapis lazuli maken.27
En deze vastbeslotenheid van een vrouw die alles in haar macht trachtte te doen om haar gezin te bewaren als ware zij een spreekwoordelijke leeuwin, zien we ook terug in haar correspondentie met Ramses. Dit was, zoals je je zult herinneren, de strijdlustige farao die, op zijn minst voor enige tijd, de verdreven Hethietische koning Urḫi-Tešub huisvestte. Bij wijze van subtiele intimidatie, schreef ze hem bijvoorbeeld over de vele getalenteerde legeraanvoerders die zij had helpen opvoeden:
Toen ik het paleis betrad, baarden de prinsessen die ik binnen vond in mijn handen en ik voedde [hun kinderen] op. Degenen die reeds geboren waren voedde ik ook op en ik vormde hen tot legeraanvoerders.28
Men zou zich kunnen afvragen, als mij enige speculatie wordt vergund, of het regime van Ḫattušili, koning van de Hethieten, net zo succesvol zou zijn geweest als het was zonder de hulp van Puduḫepa in zijn professionele en privéleven – naast wellicht het zelfvertrouwen dat hij putte uit zijn toewijding aan de godin Ištar.29 Twee vrouwen, de ene een godin en de andere sterfelijk, op wie hij altijd kon rekenen. Maar dat is niet persé iets goeds. Hielpen Ištar en Puduḫepa per slot van rekening niet louter met het in stand houden van het bewind van een usurpator?30 Een prins die, zoals men kan lezen op de kaft van Trevor Bryce’ geweldige nieuwe boek over het leven en lijden van Ḫattušili III, “een koninkrijk stal.”31
Conclusie: relatieve schurkachtigheid
Men zou kunnen beweren dat Ḫattušili III een historische schurk was. En dat zijn vrouw deelnam in deze schurkachtigheid, aangezien zij een representant, stut en spreekbuis van diens regime was – en nog lang als zodanig betrokken bleef na de dood van haar echtgenoot.32 Bovendien bleek al deze moeite tenslotte vergeefs te zijn geweest. Want het einde van het Koninkrijk van de Hethieten was aanstaande en dit kwam mede door de dynastieke strubbelingen die Ḫattušili was begonnen.33 Maar de legitimatie van antieke monarchieën is een ingewikkelde aangelegenheid en misschien beter een onderwerp voor een later blog.34 Voorgangers van Ḫattušili, die wij als meer rechtmatig zouden beschouwen binnen het toenmalige systeem van erfopvolging, vergoten soms net zo veel bloed – of zelfs meer – wanneer zij de troon bestegen. De relatieve instabiliteit van Ḫattušili’s regime was, maar hier speculeer ik wederom, wellicht zelfs een aanwinst voor de gewone mensen die in het Land van Hatti leefden. Want dit dwong Ḫattušili om vrede te sluiten met Ramses, om af te zien van veroveringsoorlogen zoals zijn broer die had gevoerd en om uitzonderlijke inspanningen te doen teneinde verdere burgeroorlogen te voorkomen.35 Tot slot is het verdedigbaar dat de sinds lange tijd verstoorde verhoudingen binnen de Hethietische koninklijke familie niet alleen te wijten waren aan één loot van die stamboom en zijn vrouw.36
Regelmatig laait de discussie weer op of we de mensen uit het verleden zouden moeten beoordelen aan de hand van onze huidige waardesystemen en al te vaak worden dergelijke debatten gehinderd door onze vooroordelen over bepaalde tijdperken.37 Als we deze veelzijdige kwestie voor het moment terzijde schuiven, denk ik persoonlijk dat we met enig recht de regimes van de oudheid kunnen evalueren als beter of slechter voor de gewone mens, zoals degenen die landbouw bedreven, arbeidden, ambachten uitoefenden, handelden, deel hadden aan de ondernemingen van hun gezin in een ondersteunende rol – zoals het geval was bij veel vrouwen en kinderen toentertijd – of anderszins geen toegang hadden tot de macht. En op die manier bekeken, waren Ḫattušili and Puduḫepa misschien niet alleen amper schurkachtiger dan andere vergelijkbare regimes in het tijdperk en gebied waarin zij leefden, maar de laatstgenoemde toonde daarnaast een mededogen en liefde voor haar koninklijke echtgenoot die ook vandaag de dag nog romantische partners vermag te inspireren.
Voetnoten
- Aangezien dit specifieke blog handelt over West-Azië in de oudheid, beperk ik mijzelf tot dit gebied in die periode. Voor Mesopotamië en de Levant in de oudheid, zie: Alan Lenzi, An Introduction to Akkadian Literature: Contexts and Content (Winona Lake: Eisenbrauns, 2019), p. 68-71; Mario Liverani, The Ancient Near East: History, Society and Economy, vertaald door Soraia Tabatabai (New York: Routledge/Taylor & Francis Group, 2014), p. 5. Voor het oude Egypte, zie: Susan Tower Hollis, “Literature of Ancient Egypt and the Ancient Near East”, in: Daniel C. Snell (red.), A Companion to the Ancient Near East (Second Edition) (Hoboken: John Wiley & Sons, 2020), 275-276. Voor teksten uit het Egeïsch gebied in de oudheid die nadien nog gekopieerd werden, zie: Jeffrey Michael Hunt, Riggs Alden Smith & Fabio Stok, Classics from Papyrus to the Internet: An Introduction to Transmission and Reception (Austin: University of Texas Press, 2017). En voor teksten uit het Egeïsch gebied in de oudheid die recent zijn opgegraven, zie: Silvia Ferrara, “Another Beginning’s End: Secondary Script Formation in the Aegean and the Eastern Mediterranean”, in: Philippa M. Steele (red.), Understanding Relations Between Scripts: The Aegean Writing Systems (Haverton: Oxbow Books, 2017), p 7-32; Philippa M. Steele, “Introduction: The Aegean Writing Systems”, in: Philippa M. Steele (red.), Understanding Relations Between Scripts: The Aegean Writing Systems (Haverton: Oxbow Books, 2017), p. 3-4.
- Voor de methodologieën van geschiedschrijving doorheen de eeuwen en hun beperkingen, zie in het algemeen: Ernst Breisach, Historiography: Ancient, Medieval & Modern (Chicago: University of Chicago Press, 1994). Voor dit specifieke voorbeeld, zie: Inbar Shaham, “The Wheel of Power in HBO’s Game of Thrones”, Mythlore 2022, 40 (2), p. 70-71.
- Zainab Bahrani, Women of Babylon: Gender and Representation in Mesopotamia (Londen: Routledge, 2001).
- Gary Beckman, “Foreigners in the Ancient Near East”, Journal of the American Oriental Society 2013, 133 (2), p. 209; Trevor Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire: Partner and Rival of Ramesses the Great (London: Bloomsbury Academic, 2024), p. 65-66.
- Trevor Bryce, The Kingdom of the Hittites (New York: Oxford University Press, 2005), p. 250-251.
- Zie in het algemeen: Heinrich Otten, Puduḫepa: Eine Hethitische Königin in ihren Textzeugnissen (Wiesbaden: Franz Steiner Verlag, 1975).
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 208. Though this can be disputed see: Ibidem, p. 448, note 81.
- Theo P.J. van den Hout, “Khatushili III, King of the Hittites”, in: Jack M. Sasson (red.), Civilizations of the Ancient Near East (New York: Charles Scribner’s Sons, 1995), p. 1107-1108.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. xv.
- Marc van de Mieroop, A History of Ancient Egypt (London: Wiley-Blackwell, 2011), p. 191-192, 219.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 179-180.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 48. Though the designation of this text as an ‘Apology’ and the proposed alternative, ‘Autobiography’, have been criticized, zie: Ibidem, p. 23.
- Theo P.J. van den Hout, “Apology of Hattusili III (1.77)”, in: William W. Hallo (red.), The Context of Scripture – Vol. I: Canonical Compositions from the Biblical World (Leiden: Brill, 2003), p. 199.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 197-199.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 263-265.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 201.
- En het wordt betwijfeld of er überhaupt een Ḫattušili II is geweest, zie: Michael C. Astour, Hittite History and Absolute Chronology of the Bronze Age (Partille: Paul Åström, 1989), p. 39, 41.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 31-32; Van den Hout, “Khatushili III, King of the Hittites”, p. 1108-1109. Het gaat hier waarschijnlijk om een specifieke verschijning van de Mesopotamische godin, Ištar van Nineve. Deze godin was door de Hethieten overgenomen via Hurritische tussenpersonen in ca. de 15de eeuw voor onze jaartelling en zij stond daarom ook bekend als Šaušga, zie: Volkert Haas & Heidemarie Koch, Religionen des Altes Orients: Hethiter und Iran (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2011), p. 231-232; Vyacheslav V. Ivanov, “Comparative Notes on Hurro-Urartian, Northern Caucasian and Indo-European”, UCLA Indo-European Studies 1999, 1 (1), p. 178. Er word took wel gezegd dat deze invloed andersom was en dat Ištar van Nineve de Mesopotamische versie van Šaušga is, zie: Joann Scurlock & Burton R. Anderson, Diagnoses in Assyrian and Babylonian Medicine: Ancient Sources, Translations, and Modern Medical Analyses (Urbana: University of Illinois Press, 2005), p. 523; Spencer L. Allen, The Splintered Divine: A Study of Istar, Baal, and Yahweh Divine Names and Divine Multiplicity in the Ancient Near East (Boston: De Gruyter, 2015), p. 160-161. Desondanks behandelt Scurlock Ištar of Nineveh in een later werk niet anders dan de andere Mesopotamische goden, zie: Joann Scurlock, “Not Just Housewifes: Goddesses after the Old Babylonian Period”, in: Steven Holloway, Joann Scurlock & Richard H. Beal (red.), In the Wake of Tikva Frymer-Kensky (Winona Lake: Gorgias Press, 2009), p. 69.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 40; Van den Hout, “Khatushili III, King of the Hittites”, p. 1109; Marc van de Mieroop, A History of the Ancient Near East (Chichester: John Wiley & Sons Inc, 2016), p. 169.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 250.
- Gary Beckman, “Foreigners in the Ancient Near East”, p. 209.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 266-267.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 41-45.
- Ibidem, p. 19-20. Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 273-286.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 5.
- Gebaseerd op: Albrecht Goetze, “Hittite Prayers”, in: James B. Pritchard, Ancient Near Eastern Texts Relating to the Old Testament (Princeton: Princeton University Press, 1969), p. 393-394. See also: Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 288. For the prevalence of these kinds of promises in return for divine assistance in the ancient world, zie: Heath D. Dewrell, “Vows and children in the Hebrew Bible”, in: Shawn W. Flynn (red.), Children in the Bible and the Ancient World Comparative and Historical Methods in Reading Ancient Children (Abindgon: Routledge, 2019), p. 12, note 7.
- Gebaseerd op: Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 288.
- Gebaseerd op: Van den Hout, “Khatushili III, King of the Hittites”, p. 1110.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 289; Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 196-197.
- Voor de rol die voor Ištar was weggelegd bij Ḫattušili zijn pogingen om zijn coup te rechtvaardigen, zie: Richard H. Beal, “Hittite Anatolia: A Political History”, in: Sharon R. Steadman & John G. McMahon (red.), The Oxford Handbook of Ancient Anatolia (Oxford: Oxford University Press, 2011), p. 590; Trevor Bryce, Life and Society in the Hittite World (Oxford: Oxford University Press, 2002), p. 140.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 286; Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 207.
- Trevor Bryce, “The Hittie Empire”, in: Daniel Potts (red.), A Companion to the Archeology of the Ancient Near East (Malden: Blackwell Publishing, 2012), p. 738; Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 327.
- Nicole Brisch, “Introduction”, in: Nicole Brisch (red.), Religion and Power: Divine Kingship in the Ancient World and Beyond (Chicago: University of Chicago, 2008), p. 7; Marc van de Mieroop, A History of the Ancient Near East ca. 3000 – 323 BC (Malden: Blackwell, 2024), p. 7.
- Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 266-267, 276-286.
- Bryce, Hattusili. The Hittite Prince Who Stole an Empire, p. 31-32; Bryce, The Kingdom of the Hittites, p. 267.
- Matthew Gabriele & David M. Perry, The Bright Ages: A New History of Medieval Europe (Auckland: Harper Perennial, 2022), p. xv-xvi.